Van links naar rechts: de regering van François Mitterrand

Op de avond van 10 mei 1981 dansten honderdduizenden in de straten van Parijs en in het hele land. De reden voor de vreugde was de verkiezing van François Mitterrand tot president van Frankrijk. De politiek leider van de Parti Socialiste (PS) beloofde om Frankrijk in honderd dagen naar het socialisme te leiden. Maar hoe is dat gelopen? 

Door Lev Lhommeau en Luigi Wolf - Internationale Socialisten

Telkens weer benadrukte Mitterrand dat het niet ging om het ‘beheer’ of de ‘regulering’ van het kapitalisme. ‘Het is van belang dat het eigendom van de bezitters in andere handen komt’. Geen enkele andere president of regeringsleider in Europa sprak zulke radicale taal: ‘Ik geloof, net als Lenin, dat iedere fundamentele verandering door een verovering van de staatsmacht mogelijk is.’

De nieuwe president hield woord en zette een serie verreikende hervormingen door. Hij voerde een vijfde week betaalde vakantie in en verkortte de volle werkweek van 40 naar 39 uur – met als doel die op de langere termijn naar 35 uur terug te brengen. Verder verhoogde de nieuwe regering de lonen bij de overheid, de pensioenen en de werkloosheidsuitkeringen met 10 tot 25 procent. Binnen een jaar werden belangrijke industriële bedrijven en de bankensector genationaliseerd, zodat het aandeel van de staatssector in het bruto nationaal product steeg van 11 procent tot 17 procent. 

De staat controleerde nu 95 procent van de krediet- en bankensector, het grootste deel van de zware industrie en 75 procent van de textielindustrie. In de openbare diensten werden 200.000 arbeidsplaatsen geschapen en nog eens tienduizend in de door de staat gesubsidieerde sector. Daarnaast stelde de regering de pensioenleeftijd op 60 jaar, begon ze een groot vernieuwingsprogramma in de sociale woningbouw, werd de doodstraf afgeschaft en werd er een Ministerie voor Vrouwenrechten ingesteld.

‘Hervormingspauze’

Vijf jaar later: links in Frankrijk ligt op z’n kont. De sociaal-democraten verliezen de parlementsverkiezingen van 1986 en het rechts-radicale Front National komt voor het eerst in het parlement. Hoe kon het zover komen? Aan de basis van de nederlaag lag een fundamentele politieke draai van de PS. Vanaf juni 1982 stelde de regering Mitterrand een ‘hervormingspauze’ in en vanaf maart 1983 volgde een draai naar een bezuinigingspolitiek. Er verdwenen talrijke banen in de openbare sector. De werkloosheid steeg tussen mei 1981 en maart 1986 van 1,7 miljoen naar 2,6 miljoen. Dat was een van de hoogste percentages in Europa. Daarbovenop kwamen vanaf 1983 talrijke bezuinigingen. Tegelijk kregen de bedrijven een lastenverlichting.

De kern van de oorspronkelijke regeringsplannen bestond uit een keynesiaans geïnspireerd economisch programma. Met behulp van een massief investerings- en consumptieprogramma moest de conjunctuur aangezwengeld worden. Zo verhoogde de regering de wetenschapsbegroting met 500 procent, het budget voor cultuur met 101 procent en stelde ze een enorm bouwprogramma op. De stijging van de lonen en pensioenen bedroeg ongeveer één procent van het BNP. Maar deze politiek kon niet zomaar worden voortgezet. De wereldeconomie bevond zich sinds 1981 in een recessie. Terwijl Franse producten daarom op de wereldmarkt moeilijker verkocht konden worden, konden buitenlandse bedrijven gebruik maken van de gestegen koopkracht in Frankrijk om hun producten te verkopen.

Daar kwam nog een massale kapitaalvlucht bij. Ondernemingen en particuliere kapitaalbezitters investeerden niet meer in Frankrijk, maar brachten hun kapitaal naar het buitenland tegen een hogere rente. De kapitaalstromen naar het buitenland leidden er ook toe dat de koers van de Franc daalde. Maar Frankrijk was er door het Europese Muntverdrag toe gedwongen om de koers binnen zekere grenzen stabiel te houden. De centrale bank moest daarom binnen korte tijd bijna haar totale reserves aanspreken om Francs op te kopen en zo de koers te stabiliseren.

De handelsbalans van Frankrijk daalde naar een tekort van 93 miljard Franc. Alleen al het tekort op de handelsbalans met de belangrijkste handelspartner Duitsland nam tussen 1980 en 1981 met 34 procent toe en in 1982 steeg het zelfs met 80 procent ten opzichte van 1980.

Maar kapitaalvlucht en handelstekorten zijn geen natuurrampen. Ze waren het resultaat van een bewuste politiek van het kapitaal. Het ging om de beslissing van grote particuliere kapitaalgroepen om niet meer in Frankrijk te investeren. 

Fundamenteel

In deze situatie waren er fundamenteel gezien twee soorten oplossingen mogelijk. De ene bestond eruit om het hele keynesiaanse programma op te geven en om – net zoals andere staten dat in de recessie deden – de staatsuitgaven te verminderen en in combinatie met loondalingen de concurrentiekracht van het Franse kapitaal te herstellen en dan te hopen dat de particuliere investeringen weer zouden gaan stijgen. Dit was de weg die de Franse sociaal-democraten insloegen. Zij bevroren de lonen en salarissen en zetten stevig het mes in de staatsuitgaven.

Daartegenover was er een andere weg mogelijk geweest. Daarover hadden de Franse sociaal-democraten voor de verkiezingen uitgebreid gediscussieerd. Zij hadden overwogen om enerzijds beschermende rechten in te voeren om Franse producten te beschermen tegen buitenlandse concurrentie. Anderzijds werd de discussie gevoerd over uittreden uit de Europese Muntunie met een afwaardering van de waarde van de Franc en het invoeren van controles op kapitaalstromen. 

Daarnaast had door een verder ingrijpen van de staat de beslissingsmacht van het kapitaal over geldkapitaal en investeringsstromen in toenemende mate aan banden kunnen worden gelegd en tenslotte gebroken kunnen worden. Daartoe had de PS al in 1979 een voorstel aangenomen, dat het mogelijk zou maken nationalisaties door te voeren, als de meerderheid van de arbeiders in een onderneming daartoe in een referendum zou besluiten. Uitgangspunt had daarbij kunnen zijn een versterking van de bedrijfscomités, die volgens de verkiezingsbeloftes van Mitterrand een vetorecht zouden krijgen bij ontslagen en bedrijfssluitingen. In stappen had zo de macht van het kapitaal gebroken kunnen worden.

Maar dit was alleen mogelijk geweest met een directe mobilisering van de bevolking. De vooruitzichten daarvoor waren niet slecht, want de regering had ondanks een massale maatschappelijke polarisering een duidelijk mandaat voor haar politiek gekregen: 59 procent van de bevolking steunde de nationalisatie van de banken, 56 procent die van de industriële bedrijven en 55 procent vond de nationalisaties onomkeerbaar. Maar de weg van de mobilisatie van de bevolking tegen het kapitaal werd nooit getoetst.

Of het de sociaal-democraten gelukt zou zijn om dit conflict te winnen, is een andere vraag. Want de verkiezingen in 1981 gingen niet gepaard met een algemene opgang van sociale strijd. De Franse arbeidersbeweging was in de jaren voor 1981 eerder zwakker geworden. De ledenaantallen van de vakbonden gingen sinds 1977 omlaag en het aantal stakingen liep dramatisch terug. Werden er in 1976 nog 5,01 miljoen stakingsdagen geregistreerd, dat aantal liep in 1981 terug tot 1,49 miljoen (3,66 miljoen in 1977, 2,20 miljoen in 1979, 1,67 miljoen in 1980).

Beweging

In 1979 was er een grote strijd in de staalindustrie in Lotharingen, wat in dat jaar het aantal stakingsdagen flink deed stijgen. Maar de strijd van de staalarbeiders, die sterk door de lokale bevolking werden gesteund en ook door een solidariteitsbeweging in het hele land, werd verloren en dat had een demoraliserende uitwerking op de gehele arbeidersbeweging. Ook de ledenaantallen van de PS en de PCF gingen omlaag in deze jaren. Dat leidde ertoe dat er na de verkiezingsoverwinning geen spontane beweging in de arbeidersklasse ontstond. De PS en de PCF hadden moeten proberen om de passieve steun om te zetten in zelfactiviteit, maar dat deden ze niet.

De redenen waarom zij verzuimden om de bevolking te mobiliseren moeten we zoeken in de opvatting die de sociaal-democraten van politiek hebben. De Franse sociaal-democratie verbond zijn radicale retoriek met het idee dat hun economische politiek het beste was om ook de belangen van de Franse ondernemers te dienen. Maar daar dachten de ondernemers anders over. Toen de implementatie van hun program op hard verzet van de kant van het kapitaal stuitte, waren de sociaal-democraten daarop niet voorbereid. Dat leidde er tenslotte toe dat de regering op de koers van de ondernemers ging varen.

Deze ontwikkeling ging ook zo makkelijk omdat de sociaal-democraten al hun kracht en energie hadden ingezet op een overwinning bij de presidentsverkiezingen. De door De Gaulle ingevoerde grondwet versterkte de praktische macht van de president en plaatste hem in het centrum van het politieke systeem van Frankrijk. De president stelde de regering samen en kon die ook altijd veranderen of afzetten, wat onder Mitterrand ook meermaals is gebeurd. 

Op het volgende niveau van de hiërarchie kwamen de ministers, die behoorden tot verschillende stromingen binnen de regeringspartij. Belangrijke beslissingen, zoals over de bezuinigingspolitiek, nam Mitterrand alleen. De fractie van de PS in het parlement speelde slechts een ondergeschikte rol. De fractie van 285 leden kende maar heel weinig arbeiders. Vaak werden de parlementsleden pas kort voor de besluitvorming in de regering van initiatieven op de hoogte gesteld.

Bij de partij was het nog erger gesteld. De leiding van de partij sprak zich pas twee maanden na de ‘hervormingspauze’ daarover uit. De omslag naar de bezuinigingspolitiek werd pas na drie maanden in de partij besproken. In plaats van de politiek democratisch mee te bepalen, werd de PS een aanhangsel van de regering – een slecht uitgangspunt om een strijd met het kapitaal in de maatschappij uit te vechten. 

Macht

De ervaringen van de periode Mitterrand laten zien dat ieder radicaal hervormingsprogramma in tijden van scherpe economische concurrentie maatschappelijke strijd toespitst op de vraag van de macht. Het kapitaal zal in zo’n conflict alles wat haar tot beschikking staat inzetten om een linkse regering ten val te brengen.

De Franse sociaal-democraten kozen ervoor om deze confrontatie niet aan te gaan. De alternatieven – uittreden uit de Muntunie, het voortzetten van een keynesiaans programma, radicalisering van de hervormingen tot en met het vervangen van de economische beslissingsmacht van het kapitaal door alternatieve democratische organen – daar hadden ze programmatisch wel aan gedacht, maar nooit uitgeprobeerd.

Beslissend is dat de PS daarvoor in een te slechte positie verkeerde. Ze kwam weliswaar in de regering. Maar haar parlementaire fixatie betekende dat ze daar waar het kapitaal haar uitdaagde – in de openbaarheid en in de bedrijven – te weinig invloed had. Haar verankering in de vakbonden was zwak. Ze had nooit een strategie ontwikkeld om de groeiende steun in de verkiezingen te gebruiken om veranderingen in de maatschappelijke krachtsverhoudingen door te voeren. De PS in de regering stond geïsoleerd ten opzichte van de sociale bewegingen en ging als ‘staatsbedrijf’ waken over de concurrentiekracht van Frankrijk tegenover de VS van Reagan, het Groot-Brittannië van Thatcher en het Duitsland van Kohl.

Wie dus in de huidige tijd radicale hervormingen wil doorvoeren, moet dus de uitdaging willen aangaan om de politieke opgang van links in Europa om te zetten in een opgang van de maatschappelijke strijd.

Strijd, Solidariteit, Socialisme

Strijd, Solidariteit, Socialisme