Artikel door Bart de Baan op www.doorbraak.eu
Mijn kritiek begint met het fundamentele onderscheid tussen “werk” en “arbeid”. Werken is het aanbrengen van wenselijk geachte veranderingen in de omgeving door menselijke activiteit. Werk kan zowel lichamelijk als geestelijk zijn. Werken doe je – doet iedereen – voor zichzelf, om 1. Te overleven: bijvoorbeeld huishoudelijk werk , 2. Je leven te verrijken, bijvoorbeeld je te vermaken, te ontspannen, een sport te beoefenen of te lezen en 3. Je sociaal te engageren: bijvoorbeeld al dan niet intensief sociale contacten onderhouden en vrijwilligerswerk, wat het onafhankelijk kiezen is om gratis je tijd te geven om anderen te helpen en de wereld te verbeteren!
Arbeiden is daarentegen een economische bezigheid. Het economisch nut is daarbij het doel. Economisch in de zin van het maken van winst, een winst die vaak (te vaak) ten koste gaat van dat wat leeft en dat wat het leven mogelijk maakt. Arbeiden doe je voor een baas, als baas of als zelfstandige. En tegenover die geleverde arbeid staat normaliter een vergoeding, loon genaamd, met de bijbehorende arbeidsrechten en -plichten. Arbeid wordt verricht in de vorm van een baan, als zelfstandige, ondergeschikte of in een leidende positie, dat maakt in essentie niet veel uit. De “werkloze” mens is dus feitelijk geen werkloze, maar een baanloze mens. Daarom zal ik het verder in dit stuk hebben baanlozen in plaats van werklozen.
Workfare
De media berichten vrijwel dagelijks over “het grote probleem van de massawerkloosheid”. “Werkloosheid” komt daarin altijd naar voren als iets puur negatiefs. In die sfeer worden baanlozen steeds meer gestigmatiseerd en ontmenselijkt en worden veel van de keiharde maatregelen tegen baanlozen, zoals dwangarbeid, relatief makkelijk geaccepteerd door de meeste mensen die nog wel betaalde arbeid verrichten. De Nederlandse staat heeft dat gratis arbeid leveren ‘positief’ geframed als “werken met behoud van uitkering” en “tegenprestatie”, maar baanlozen en actiegroepen als Doorbraak hebben dat op hun beurt en met enig succes weer gereframed als “dwangarbeid”.
In andere landen wordt dwangarbeid vergelijkbaar ‘positief’ geframed. In het Verenigd Koninkrijk spreekt men van “workfare” (vrij vertaald “welzijnswerk”) in aansluiting op de “welfare benefits” (“welzijn voordelen”, oftewel een uitkering). In Australië wordt dwangarbeid “mutual obligation” (“wederzijdse verplichting”) genoemd en in België “gemeenschapsdienst”. Wederkerigheid en arbeid staan dus steevast centraal: “voor wat hoort wat, jij krijgt een uitkering dus moet je er iets voor doen”. Juist die framing van wederkerigheid maakt dat veel mensen, waaronder zelfs een deel van de uitkeringsgerechtigden zelf, dwangarbeid niet als zodanig ervaren. Het is die eeuwige nadruk op arbeid, op dat men pas “nuttig” is als men arbeid verricht, als men via arbeid een bijdrage levert aan de maatschappij, waarmee de overheid dwangarbeid acceptabel probeert te maken. Dat nuttigheidsdenken is het arbeidsethos. Met het frame van dwangarbeid gaan actievoerders daar terecht tegenin. Helaas wordt daarbij door hen dan wel weer vaak gesproken van “werklozen” die moeten dwangarbeiden. Helaas, want daarmee stapt men dus in het frame van de overheid die ons wil wijsmaken dat baanlozen niets zinnigs te doen zouden hebben.
Doorbraak
Op 10 september organiseerde het actiecomité Dwangarbeid Nee, waar ook Doorbraak in mee doet, een “mars tegen dwangarbeid”. In het verslag staan naast de terechte en legitieme eisen van het comité, ook de leuzen die tijdens de demonstratie geroepen werden. Een aantal daarvan is echter strijdig met die eisen, in het bijzonder met de eis “geen criminalisering meer van bijstandsgerechtigden”. Deze leuzen dragen daar volgens mij namelijk juist aan bij: “Wat willen we? Loon! Wanneer willen we het? Nu!”, “Steeds meer dwangarbeid, steeds meer banen kwijt!”, “Doe gewoon en geef me loon!”, “Een contract op dag 1, dat willen we meteen!”, “Wij willen werk met loon, dat is toch heel gewoon!”, “Wij willen loon en zekerheid, zij willen onderdanigheid!”, “Wij willen een loon, contract en rechten, daar blijven wij voor vechten!”, “Alleen is maar alleen, maar samen staan we sterk, tegen al die dwang en voor loon naar werk!” en “Wij zijn niet bang, wij zijn hier, wij willen poen, voor de arbeid die we doen!” Allemaal zijn deze leuzen gericht op arbeid. Allemaal leggen ze de nadruk op het willen verrichten van arbeid onder de condities die gelden bij een normale baan, met een loon met de bijbehorende arbeidsrechten. Ogenschijnlijk een legitiem verlangen, afgezet tegenover de dwangarbeid waartegen geprotesteerd wordt, want die biedt uiteindelijk geen banen. Maar het eisen van reguliere arbeid die de dwangarbeid moet vervangen, maakt van de uitkeringen feitelijk een probleem. En dat juist in een tijd waarin overheid uitkeringen tot een gunst probeert te maken in plaats van een recht.
FNV
Ook de FNV gaat mee in een zelfde redeneertrant. Opvallend is dat de bond het begrip dwangarbeid, dat in de beweging ingeburgerd is geraakt, bewust niet hanteert. Onder het mom van “stop werken zonder loon” legt de FNV daarentegen erg zwaar de nadruk op de werkverdringing. In de gehanteerde framing staan arbeid, en het ontvangen van een loon daarvoor, centraal. De verplichting wordt naar de achtergrond gedirigeerd. “Stop verplicht arbeiden zonder loon” was al een veel betere leus geweest. En tot overmaat van ramp is de bond ook nog eens “vóór goede begeleiding naar werk”. Baanloos zijn is in de ogen van de bond per definitie een probleem, en de inzet zou altijd arbeid moeten zijn, bij hen weliswaar via “begeleiding”. Waarmee men uiteindelijk bijna stilzwijgend akkoord gaat met de vele vage constructies die baanlozen moeten begeleiden naar die zo geroemde “echte baan”. Denk bijvoorbeeld aan al die vaak maffiose reïntegratietrajecten en werkleerbedrijven. “Geef mensen perspectief op een echte baan met een normale beloning”, schrijft de bond. Waarbij baanloos zijn in hun ogen dus kennelijk zonder “perspectief” is. Ook weer een bijdrage aan de stigmatisering en uiteindelijk ook ontmenselijking van de baanloze mens.
Hoezeer de bond baanloze mensen stigmatiseert, werd onlangs weer eens onderstreept door FNV-bestuurslid Leo Hartveld in zijn artikeltje “Leo Hartveld over echte banen door Dagobert Duck taks”. Hartveld: “Met een werkloosheid van bijna 650 duizend mensen is het belangrijk dat er eerlijke maatregelen komen om echt uit de crisis te komen. Dat is nodig voor onze economie, maar dat is vooral ook nodig voor al die mensen die thuis in onzekerheid zitten. Werk is gewoon ontzettend belangrijk. Meedoen aan de maatschappij, samenwerken met collega’s, iets opbouwen, trots zijn op je vak. Mensen hebben ook behoefte aan zekerheid, zodat ze een huis kunnen kopen, op vakantie kunnen, een gezin kunnen stichten. Er zijn zoveel mensen die dolgraag aan de slag willen. Er moet dus snel een oplossing komen.”
Volgens Hartveld bevinden alleen baanlozen zich in “onzekerheid”. Alsof de geflexibiliseerde arbeidsmarkt mensen met betaalde arbeid zoveel zekerheid schenkt. Werk, hij noemt het geen arbeid, is zou het allerbelangrijkste zijn. De baanloze mens doet volgens hem niet mee met de maatschappij, dat kan kennelijk alleen door te arbeiden. Baanlozen hebben volgens hem geen collega’s, kennelijk zijn ze geïsoleerd van de mensen om hen heen. Baanlozen kunnen niets opbouwen, en kennelijk alleen maar uit hun neus peuteren. Baanlozen kunnen nooit trots zijn op hetgeen ze goed in zijn, want dat kan kennelijk alleen als je arbeid. Maar inderdaad baanlozen kunnen geen huis kopen, nauwelijks op vakantie gaan en moeilijker een gezin stichting. Maar dat komt niet door een gebrek aan arbeid, maar door te lage uitkeringen.
Controle-apparaat
Een verzet dat de uitkering als een verworven recht beschouwt, zou echter niet arbeid centraal stellen in het eisenpakket, maar veeleer dat de verplichtingen binnen de bijstandswet aangepakt worden. Dat het gigantische controle-apparaat stilgezet wordt omdat het leidt tot sociale uitsluiting, omdat dat apparaat het stigmatiseren, criminaliseren en ontmenselijken van bijstandsgerechtigden legitimeert.
Velen ervaren het baanloos zijn op zichzelf niet als een probleem, maar men “wil” toch heel graag een baan vanwege de (dreiging van) repressie, en vooral vanwege de sociale druk die voortkomt uit het idee dat wie niet betaald werkt eigenlijk geen goed mens is, er niet bij hoort. Die sociale uitsluiting wordt nog eens gestimuleerd door de voortdurende krampachtige benoemen van wat baanloze mensen allemaal níet doen. Er wordt daardoor een onnatuurlijke druk op het mens-zijn gelegd. In alle definities van “(verplicht) vrijwilligerswerk” en “tegenprestatie” en “onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten” gaat het alleen maar om het leveren van een “nuttige” bijdrage aan de samenleving, aan de “participatiemaatschappij”. Tevergeefs zal men zoeken naar iets over zelfontplooiing of zichzelf zijn.
De sociale uitsluiting draagt ertoe bij dat de baanloze ontmenselijkt kan (en mag) worden. Een ontmenselijking die gelegitimeerd wordt doordat de “baan” (betaling voor geleverde arbeid) nog steeds krampachtig als maatstaf gehanteerd wordt. Maar door de mechanisering en robotisering, en door de lage loonlandenpolitiek, zijn er wereldwijd domweg niet meer zo veel mensen nodig bij de productie van handelswaar of diensten. Kortom, er is niet meer voor iedereen een “echte baan”. En ook de flexibilisering van de arbeid – dat wil zeggen mensen gebruiken als ze nodig zijn en daarna dumpen – draagt ertoe bij dat die “echte baan” meer en meer een mythe aan het worden is.
Andere eisen en andere perspectieven
De inzet van de beweging zou daarom veel meer moeten gaan in de richting van het eisen van een menswaardig bestaan voor baanlozen. Het gaat erom gezamenlijk te laten zien dat er een uitweg is uit de crisis waarvoor niet het laatste beetje menselijkheid dat ons nog rest hoeft te worden afgebroken. Het hebben van een baan is niet zaligmakend. Maar zolang dat niet dominant op de politieke agenda gezet gaat worden – door de baanlozen en juist ook de dwangarbeiders – zullen uitkeringsgerechtigden steeds gestigmatiseerd en gecriminaliseerd blijven worden, en dus ook ontmenselijkt.
Daarom pleit ik voor meer offensieve eisen als:
- – Stop de verplichting om te zoeken naar banen die er toch niet zijn.
- – Stop het controleapparaat.
- – Verhoog de uitkeringen zodat iedereen een menswaardig bestaan kan leiden.
- – Stop de stigmatisering, criminalisering en ontmenselijking van baanloze mensen.
Deze eisen geven een eigen antwoord op het feit dat er voor de meeste baanlozen geen arbeid is en ook nooit meer zal zijn. Ze erkennen dat baanloosheid een blijvend en structureel gegeven is, ook wereldwijd. De eisen geven meteen ook een concrete inhoud aan de FNV-leus dat de werkloosheid aangepakt moet worden in plaats van de werklozen. En ze bekritiseren het allesoverheersende vertoog waaraan ook links zo krampachtig vasthoudt: dat alleen “vaste banen” zaligmakend zijn. En die kritiek is hard nodig, want dat vertoog ligt ideologisch aan de basis van de criminalisering van baanlozen. Links draagt zo bij aan de mogelijkheden van rechts om baanlozen te stigmatiseren en ontmenselijken. Kortom, “echte banen” eisen speelt rechts en haar repressie alleen maar in de kaart.
Baanloze mensen zijn ook mensen die als medemens een plaats in de maatschappij hebben, ook baanloos blijven het mensen. De strijd voor menselijkheid is de enige strijd die de ontmenselijking kan stoppen.